Vlaanderen en vooral de streek rond Kortrijk, staat al sinds de Middeleeuwen bekend om zijn hoogwaardige, innovatieve textiel. In de zestiende eeuw zetten Kortrijkse wevers de oosterse damasttechniek naar hun hand en creëerden een lokale variant: het damastlinnen. Dat linnen was bijzonder in trek aan de Europese hoven.
Tekst: Olu Vandenbussche
Op het Vlaamse platteland werd in die tijd op grote schaal vlas verbouwd. De vlasteelt gaf boeren een extra inkomen. Zij namen elke stap van het productieproces voor eigen rekening: van het telen en oogsten van het vlas, naar het winnen van de vlasvezel, tot het spinnen van garen waaruit ze uiteindelijk lijnwaad weefden. Hun weefsels verkochten ze in steden als Kortrijk en Gent op pleinen die vandaag nog steeds de naam ‘Vlasmarkt’ of ‘Lijnwaadmarkt’ dragen.
Deze thuisnijverheid kreeg tijdens de Industriële Revolutie aan het begin van de negentiende eeuw rake klappen. Vele vlasboeren gingen failliet en zo’n 300.000 (!) Vlamingen emigreerden naar Noord-Frankrijk om er in de textielsector te gaan werken. Wie achterbleef, ging zich specialiseren. Zo ontstond halverwege de negentiende eeuw aan de boorden van de Leie een nieuwe industrie die de wereld zou veroveren, die van de vlasbewerking. Vanuit Frankrijk en Nederland werden tonnen vlas aangevoerd en in de Leie te ‘roten’ gelegd. Een natuurlijk rottingsproces waarbij de vlasvezel loskwam van de vlasstengel. Het Leiewater had hiervoor de ideale temperatuur, zachtheid en stroming en gaf het vlas een unieke, frisse kleur. ‘Courtrai flax’ kreeg zo al gauw de reputatie het beste vlas ter wereld te zijn. Uit deze periode stamt ook de bijnaam die de Britse opkopers aan de Leie gaven: ‘The Golden River’. Een beetje omwille van de kleur van het vlas, maar vooral omwille van de enorme winsten die ze hier maakten.
"In het vlasverzendhuis is nu Museum Texture ondergebracht"
De Britse gemeenschap in Kortrijk had een grote invloed op het sociale leven daar. Ze introduceerden voetbal en tennis, bouwden het eerste appartementsgebouw, ‘The White Residence’ en creëerden een nieuw beroep, namelijk dat van de ‘botenverkopers’. Dit waren lokale tussenpersonen die voor hen vlas inkochten. In gemeenten als Wevelgem en Desselgem herken je hun voormalige woningen nog steeds aan de hoge magazijnen met daarboven laadluiken die uitgaven op de vlaszolder. Of aan de tweedelige voordeuren die voor precies de juiste lichtinval zorgden bij het inspecteren van de koopwaar. De Linen Thread Company bouwde ook het grootste vlasverzendhuis van de streek waarin sinds 2014 museum Texture is ondergebracht.
In de loop van de twintigste eeuw kende de Vlaamse vlasindustrie nog meer tegenslagen: de Amerikaanse beurskrach in 1929, de opkomst van de synthetische vezel, de concurrentie vanwege goedkoper vlas uit Rusland en Frankrijk… Telkens moesten de Vlaamse vlasboeren innoveren om te kunnen overleven. Een aantal van hen stortte zich op de bouw van gespecialiseerde textielmachines en groeide in geen tijd uit tot multinationals met wereldfaam, zoals de Picanol groep die weefmachines produceert.
Maar ook nu weer waren er een aantal die, ondanks alle tegenslagen, resoluut de kaart van de traditionele vlasteelt trokken. Daardoor kun je vandaag tijdens de zomermaanden nog her en der in Vlaanderen traditionele taferelen als het veldroten of de pittoreske vlaskapellen bewonderen.
Hoofdbeeld: vlasveld met vlasbloem.