Voor deelname aan de meeste exposities moet je betalen. Je bekostigt dus eigenlijk je eigen expositie. Logisch, denk je misschien, want de organisatoren maken ook kosten voor advertenties, drukwerk, misschien een catalogus. Dat klopt, maar denk je dat de vormgever en drukker van de catalogus hun werk gratis doen? De schoonmaker van de expositieruimte krijgt wel betaald, maar kunstenaars (om wier werk de expositie draait) moeten betalen om hun werk te ‘mogen’ laten zien. Vreemd, vind je niet?
“Liever gratis exposeren? Denk dan aan bibliotheken, ziekenhuizen, winkeletalages”
Goed, exposeren kost dus vaak geld, dat is een nadeel. Soms maak je kans op een prijs, dat is leuk. Maar soms betaal je een inschrijfbedrag en wordt je werk afgewezen, dat is wel erg wrang. Als je werk wel wordt geselecteerd, is er vaak veel onduidelijk:
Is er een catalogus, en zo ja, krijg je die gratis?
Bij een kunstmarkt of kunstbeurs heb je die dingen zelf in de hand, maar betaal je overheadkosten als de beursruimte en de PR.
Op een kunstbeurs kost een kleine stand al snel € 500,-, plus extra’s als elektriciteit en inschrijfkosten. Er komt flink wat publiek, maar het is natuurlijk niet zeker dat je werk verkoopt.
Als je moet kiezen of je wel of niet aan een expositie deelneemt, kun je denken aan deze drie vragen:
Kun je deze drie vragen met ‘ja’ beantwoorden? Dan is het zeker de moeite waard om mee te doen. Twee keer ‘ja’? Dan kun je het zeker overwegen. Met één ‘ja’ is er twijfel, maar zou je het om die ene reden toch kunnen doen. Geen enkele ‘ja’? Dan niet doen.
Toch liever gratis exposeren? Denk dan aan bibliotheken, vitrines in ziekenhuizen, meubelzaken, winkeletalages enzovoort. Zie je ergens een lege plek aan een muur of een vitrine met kunst, stap op de eigenaar af, maak een afspraak en laat je portfolio zien! De mini-textieltriënnale in Angers is trouwens ook gratis.