Dat textielkunst zich niet gemakkelijk laat karakteriseren wordt duidelijk in de groepstentoonstelling Tegendraads in de Grote Kerk in Emmen. Zes Nederlandse kunstenaars, die het medium elk op een eigen manier inzetten, geven een goed beeld van het gevarieerde aanbod aan textielkunst dat ons land rijk is. De tentoonstelling was te zien tot en met 7 september 2019.
Tekst: Sandra Mackus
Bij binnenkomst vallen direct de wolschilderijen van Roel Endendijk (1963) op. Met behulp van zelfgesponnen wol, die hij als een soort spaghettislierten over de drager laat kronkelen, geeft hij voornamelijk gereedschappen en portretten weer. Zijn werken hebben daardoor het meeste weg van duizelingwekkende lijntekeningen, die opvallend zacht en aaibaar lijken.
Drie kunstenaars laten zich door de natuur inspireren, maar gebruiken hiervoor uiteenlopende materialen en technieken. Irma Frijlink (1951) en Marijke van Oostrum (1959) tekenen beiden met de naaimachine. Terwijl Frijlink in haar driedimensionale sculpturen van (industrieel) vilt, de kwetsbaarheid van de natuur probeert te vangen, maakt Van Oostrum genaaide bosschetsen naar aanleiding van haar zelfgemaakte foto’s en studies tijdens wandelingen door het Amsterdamse bos.
Astrid Polman (1963) blijkt vooral geïnteresseerd in de verhouding tussen mens en natuur, die letterlijk vorm krijgt in haar werk, doordat ze potloodlijnen en garen in elkaar laat overlopen.
“Zelfgesponnen wol, die als een soort spaghettislierten over de drager kronkelt”
Hella van ’t Hof (1962) en Ciska Jonkers (1946) bewerken beiden (zwart-wit) foto’s met naald en draad. Hoewel hun borduursels in eerste instantie decoratief aandoen, voegen ze niet alleen letterlijk, maar ook inhoudelijk een tweede laag aan het bestaande beeldmateriaal toe. Zo verandert Jonkers met haar Mona Lisa Project de identiteit van het wereldberoemde icoon, door haar vierentwintig maal een nieuw uiterlijk aan te meten.
Wanneer je als bezoeker tegendraadse kunstwerken verwacht, stelt de tentoonstelling ietwat teleur. De textielwerken zijn relatief braaf te noemen, maar bovenal een lust voor het oog. De dubbelzinnige titel, die door de kunstenaars zelf geïnitieerd is, blijft echter knagen. Want duidt de woordspeling op de vernieuwende technieken waarmee de kunstenaars zich afzetten tegen de traditie? Of zit het tegendraadse hem in het verstilde karakter van de werken die de bezoeker – binnen de context van de kerk – tot rust maant in een drukke samenleving? Ook al raakte ik de draad soms een beetje kwijt, de tentoonstelling zet zeker aan tot nadenken.
Hoofdbeeld: Astrid Polman, Ademoefening